Terwijl ik ging zitten met mijn gezicht in de rijrichting, zette
de trein zich in beweging. Door het gangpad naderde een jongen. Hij had zijn
capuchon over het hoofd getrokken. Zijn verschijning gaf me een onbehagelijk
gevoel en ik hoopte maar dat hij door zou lopen. Maar in plaats daarvan schudde
hij de tas van zijn rug en liet die neerploffen op de bank tegenover me.
Vervolgens ging hij er naast zitten. Vanuit mijn ooghoek zag ik dat hij in mijn
richting gluurde.